Zweetwerk
Tekst: John feijen keurmeester Orweja veldwedstrijden
Over het zweetwerk met honden zijn tientallen boeken geschreven. In al deze boeken staat de hond en het na te zoeken wild voorop.
Om een hond (van welk jachthonden ras dan ook) op zweet af te richten, is een vrij lange weg te gaan.
Voor de duidelijkheid: zweet is het bloed van schalenwild (= wild met hoeven). Zweet komt vrij na een schot of na een aanrijding met een motorvoertuig. Er wordt in Nederland beduidend meer reewild, roodwild, damwild en wild zwijn aangereden dan aangeschoten tijdens de jacht.
Op een aanschotplaats (= de plek waar het wild is aangeschoten c.q. aangereden is) kunnen diverse soorten tekens worden aangetroffen die getrainde zweethonden en voorjagers dingen laten zien waar ze tijdens de nazoek mee te maken kunnen krijgen:
Snijhaar (= haar wat door aanrijding of schot losraakt): dit kan van de inschot- of uitschotplek afkomstig zijn. Ook de lengte van deze haren kunnen een indicatie geven waar het schot is afgekomen op het na te zoeken grofwild.
Stukjes bot: op de aanschotplaats kunnen ook stukjes bot liggen. Het afgeplatte bot is van een rib en heeft met het in- of uitschot het lichaam verlaten. Dit in combinatie met zweet laat zien dat het stuk grofwild op het blad geraakt is. (Het blad is de dodelijkste plaats voor het wild, hierbij worden longen en hart geraakt). Het zweet dat bij een longschot hoort is licht roze van kleur. Met het vinden van dit zweet op de aanschotplaats is het wild meestal niet verder gevlucht dan 100 meter en ligt daar dood in zijn wondbed. Ligt er ook donkerder zweet op de aanschotplaats, dan kan het een hartschot zijn en zal het wild niet verder liggen dan 50 meter.
Bij het aantreffen van donker zweet in combinatie met maaginhoud of donkere substantie (lever), kan het wild maximaal 150 meter vluchten en dan sterven in het wondbed. Een hert, damhert of wildzwijn kan met deze verwonding wel één kilometer of meer afleggen, om dan in het wondbed te gaan liggen.
Gaat men te vroeg nazoeken met de hond dan bestaat de kans dat het wild weer wordt opgestoten en verder zal vluchten. De wachttijd voor je aan de nazoek begint is ongeveer 4 uren.
Botsplinters of pijpbeen (= hol bot van de poten): Hierbij kan er lichtroze zweet liggen met lichte blaasjes erin. Het lijkt heel erg op een longschot, maar is het niet. Tussen je vingers kun je duidelijk het verschil voelen. Dit zweet is kleveriger dan van het longschot. Dit is beenmerg dat het gevolg is van een loperschot (= schot in de poten). Om wild met een loperschot binnen te halen met de hond, moeten hond en voorjager over de nodige ervaring beschikken. Tevens moet de hond scherp genoeg zijn om als het wild uit het wondbed wordt opgestoten, en geen vangschot kan worden gegeven, dit wild te hetzen (= najagen) en te stellen (= op de plek houden) tot een vangschot kan worden afgegeven.
Het luid geven op het warme spoor en het standluid geven bij het gewonde dier klinkt dan als muziek in de oren. Deze nazoek is voor een vergevorderde hond en voorjager.
Bij aanrijdingen met wild wordt vaak geen zweet gevonden maar is het wild toch zo ernstig verwond dat het na enkele honderden meters dood ligt. Inwendige bloedingen zijn dan de doodsoorzaak. Een ervaren hond kan dit spoor volgen, alleen op de hoefafdruk van het wild. Het aangereden wild geeft aan de hoefjes (adrenaline) geur af, die uit een klier komen. De hond ruikt deze adrenaline en zal (mits voldoende ervaren) dit spoor volgen. Het is eigenlijk hetzelfde wat een wolf doet die bij een kudde het zieke dier eruit kiest en dit op de angstgeur van het wild volgt en grijpt.
Maar voor we met onze hond zover zijn, moeten we eerst een gedegen training met onze viervoeter volgen. De hond moet natuurlijk over een goede neus en uithoudingsvermogen beschikken. Dit is voor de meeste jachthondenrassen geen probleem.
Het liefst begin ik de training met honden van ongeveer 6 à 9 maanden oud. De honden moeten onder alle omstandigheden aan de lange zweetriem (8 – 10 meter) kunnen lopen.
Ik maak een spoortje met wildzweet en sleep hierbij met een reeënvel over het spoor. De eerste sporen moeten relatief gemakkelijk zijn voor de jonge hond. Lengte ongeveer 150 meter met daarin één haak (= liggend markeerpunt in het spoor) en een wondbed.
In dit wondbed doe ik extra zweet en snijhaar van het reeënvel dat ik meesleep. Aan het eind ligt het vel als beloning voor de jonge hond.
Het spoor laat ik 3 á 4 uur liggen vóór ik het met de hond ga lopen. Ik markeer dit spoor heel duidelijk voor mijzelf. Zo kan ik beoordelen of de hond goed op het spoor zit of niet, en waar ik in moet grijpen of niet.
Je moet vooral rustig blijven en de hond onderweg de nodige steun geven. Het woord ”braaf” af en toe is geen overbodige luxe. De hond krijgt bij de aanschotplaats het commando “ zoek de bok”. Als de hond van het spoor afgaat en de verleiding van vers wild pakt is het “nee, foei gezond”, daarna krijgt de hond weer het commando ‘’zoek de bok’’. Pakt de hond het spoor weer op, dan is het weer ‘’ja, braaf”.
Als de hond bij het stuk komt, dan mag je hem uitvoerig belonen met de stem, en als hij het stuk wil pakken is dat ook geen probleem. Dit moet zelfs gestimuleerd worden. (Denk aan later, met een levend stuk wild in de praktijk.)
Even tussendoor: Een teckel van 8 kilogram moet een volwassen reebok kunnen stellen, tegen de grond drukken en afwurgen. (Dit heeft met de scherpte van de hond te maken).
Om de twee weken oefen je met je hond een zweetspoortje, dit bouw je uit naar gelang de hond werkt. Ook de tijdsduur van het spoor pas je aan. Het vel slepen laat je ook weg. Zorg er wel voor, het spoor duidelijk te markeren, zodat je de hond niet op het verkeerde been zet.
Er is een lange weg te gaan om een hond goed te trainen en er succesvol mee te kunnen zijn op wedstrijden en in de praktijk.
Het beste is niet zelf te pionieren, maar je aan te sluiten bij een trainingsgroepje en een instructeur die de kennis in huis heeft. Of bezoek eens een workshop van de rasvereniging. Hierbij steek je een hoop op en worden je hond en jij op het goede (zweet-) spoor gezet.